‘We hebben het voorwerk gedaan’
Waar willen we als land naartoe met de aanstaande inkomsten uit de offshore olie-industrie? Dat is een zeer belangrijke vraag en waar steeds meer bedrijven en organisaties benieuwd zijn naar het antwoord. Het bedrijfsleven bestaande uit de Vereniging Surinaams Bedrijfsleven (VSB), de Associatie van Surinaamse Fabrikanten (Asfa) en Alliantie van ondernemersverenigingen, met als belangrijke poot de Associatie van Kleine en Middelgrote Ondernemers (Akmos), hebben samen met enkele belanghebbenden alvast een concept local content policy opgesteld dat al op 19 oktober aan de regering is overhandigd.
“Dit document biedt de bouwstenen aan om de mogelijke inkomsten uit de offshore olie-industrie een goede bestemming te geven,” legt Hans Hiralal groepsvertegenwoordiger Handel binnen de VSB uit. Hiralal zit in de leiding van de bedrijven Subisco in Suriname en Guybisco in Guyana en heeft namens de VSB ook gewerkt aan de concept local content policy.
Visie
Hiralal analyseert dat Suriname nog een duidelijke visie moet ontwikkelen over de ontwikkelingsrichting die ingeslagen zal worden door de inkomsten uit de oliesector. “Ik stel voor dat we die vraag als land beantwoorden door te kijken naar Suriname wanneer elke druppel olie uit de grond is gehaald. Hoe willen we dat Suriname er dan uitziet? Willen we dan het zuiden van Suriname ontwikkeld hebben om aan te sluiten bij de ontwikkeling in Noord-Brazilië? Willen we samen met Frans-Guyana een bepaalde ontwikkeling op gang hebben gebracht? Of willen we eindelijk de agro-industrie ontwikkelen? Zodra wij bepaald hebben welke richting wij willen uitgaan, weten we ook hoe wij ons onderwijs daarop kunnen inrichten. Vervolgens kan vanuit het spaar- en stabilisatiefonds, dat nu nog een te vrijblijvende zaak is, bepaald worden waarin geïnvesteerd zal worden.”
Nieuw instituut
Ook de Asfa heeft in de persoon van Wilgo Bilkerdijk gewerkt aan de concept local content policy. Zowel hij als Hiralal is van mening dat er een instituut moet komen die deze ontwikkeling richting moet even. “Ik laat in het midden of het een ministerie moet zijn, maar het moet wel komen,” zegt Hiralal. Beide heren stippen aan dat de overheid ook moet beslissen of het wel handig is dat Staatsolie de rol die het nu vervult als controleur en stuwer van deze sector, moet blijven vervullen. “Het bedrijf doet het voortreffelijk en er is nu geen ander instituut dat het doet. Maar het bedrijf is zelf ook partij in de offshore olie-industrie, dus dan is het niet handig dat het ook een richtingbepalende rol vervult,” zegt Hiralal.
Ontwikkelingsfinanciering
Hij legt uit dat Suriname kan verdienen aan deze industrie door: belasting per barrel te ontvangen, winstbelasting te ontvangen en doordat de oliemaatschappijen, die actief zijn in het offshore gebied, goederen en diensten afnemen van bedrijven en organisaties in Suriname. Uit onderzoek dat Staatsolie heeft laten uitvoeren onder de grote bedrijven in Suriname is gebleken dat er een gap bestaat tussen de kwalificatie van de workforce die wij hebben en de kwalificaties die de oliemaatschappijen vragen.
“Daarom hebben we in het concept opgenomen dat er niet alleen een transfer van geld moet zijn, maar ook een transfer van kennis. Dit zodat we de workforce ontwikkelen die mee kan profiteren van de olie-industrie,” zegt Hiralal.
Bilkerdijk: “We hebben de overheid ook gevraagd om een ontwikkelingsfinanciering voor de productiesector , om onder meer de sector te versterken. Tevens is het de bedoeling om ook voor de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) een baseline studie te doen omdat het ook nodig is dat we weten wat de situatie bij hen is, in het kader van local content. Bedrijven zijn niet in staat dat soort studies zelf te financieren. Ze hebben het al erg genoeg,” zegt de voorzitter van de ASFA dhr Bilkerdijk.
Transfer pricing
Het is ook nodig om beter inzicht te krijgen in de geldstromen van de grote olie multinationals. “Het is bijvoorbeeld voor kleine landen als Suriname en Guyana, heel moeilijk om inzicht te verwerven in de financiële handelingen van deze grote oliebedrijven. Ze zijn in meerdere delen van de wereld actief en kunnen hun winst sluizen naar plekken waar de winstbelasting laag is. Dat heet transfer pricing en dan hebben we niet altijd zicht op hun precieze cijfers. Daarom is het van belang dat we ook onze kennis op dat gebied vergroten.”
Bilkerdijk legt uit wat de werkwijze is geweest van de werkgroep bij het opstellen van het concept. “We hebben als basis de local content policy van Guyana gebruikt en hebben geschrapt wat wij niet van toepassing op Suriname vinden. Daarna zijn er hearings geweest met nationale en internationale deskundigen op het gebied van local content. Asfa heeft daarnaast ook de Alliantie van verenigingen geraadpleegd.”
Public comment
Het basisdocument bevat 27 pagina’s en met de diverse bijlagen is het wel een lijvig stuk geworden. Het is aangeboden aan de regering en het is open voor public comment. “Laten mensen ernaar kijken en opmerkingen maken. Maar dan hebben we intussen het werk van de overheid wat makkelijker gemaakt om dit document aan te passen, eventueel aan te nemen en er wetgeving mee te maken of aan te scherpen,” vind Bilkerdijk.
De Asfa-voorzitter legt uit dat die wetgeving belangrijk is om te komen tot een level playing field. “Als er geen wetgeving en regelgeving is, kunnen bedrijven die wel voldoen aan de standaarden, mogelijk toch niet gekozen worden voor het leveren van producten en diensten. Daarnaast moeten we met wetgeving ervoor zorgen dat de low skilled labours niet uitgebuit worden doordat een instantie als contractor optreedt, het grote geld ontvangt en ze een schamel loon betaalt.”
Valkuilen
Hiralal laat ook een waarschuwend geluid horen: “De regering moet ook gaan investeren in andere sectoren. We moeten er ook voor zorgen dat de welvaart die door de olie-industrie gegenereerd zal worden ook de rest van de bevolking bereikt. Er zijn trouwens ook valkuilen. Zo hebben we in Suriname al een probleem met het vinden van personeel. We moeten voorkomen dat iedereen emplooi gaat zoeken in de olie-industrie en de rest dan geen personeel kan vinden. Daarnaast zorgt de olie-industrie er ook voor dat de loonkosten omhoog gaan. Dat heeft weer een negatief gevolg voor onze exportprijzen. Alles wordt daardoor duur en arme mensen worden armer. Beleid is echt dringend nodig om dit te voorkomen,” vindt Hiralal.
Aditpersad Moensi was ook betrokken bij het formuleren van de concept local content policy. Hij is door de Akmos gevraagd om actief mee te doen aan de beraadslagingen. Hij laat weten dat local content geen nieuw fenomeen is in Suriname. “Ik heb jaren bij Suralco gewerkt en daar is het organisch gegroeid. Het bedrijf besloot op een gegeven moment steeds meer lokaal af te nemen. Er zijn dus al bedrijven geweest die dit hebben gedaan in Suriname,” zegt Moensie die verwijst naar het bedrijf Haukes en busbedrijf Badjalala die zijn voortgekomen uit de behoefte aan lokale diensten voor Suralco. “Ook zijn er al enkele wetten die toepasbaar kunnen zijn op de olie-industrie genoemd in het concept policy document,” zegt Bilkerdijk. De wetten die aangepast moeten worden zijn ook genoemd in het document, dit aan de hand van een gedegen gap analyse van de huidige wetgeving.
Alle partijen zijn ermee ingenomen dat zij het voorwerk hebben kunnen doen voor de overheid. Zij verwachten dat de overheid het document bekijkt, bijstelt en dat er eventueel wetgeving daaruit komt rollen. “We hebben veel belanghebbenden erbij betrokken en we hopen dat de weg om te komen tot wetgeving voor local content dan minder lang zal zijn.” De organisaties verwachten binnenkort van de overheid te horen wat het vervolgtraject zal zijn.
Download: LC Policy_Suriname versie .19. -oct. 22 1